Leviticus 26

1Gij zult ulieden geen afgoden maken; noch gesneden beeld, noch opgericht beeld zult gij u stellen, noch gebeelden steen in uw land zetten, om u daarvoor te buigen; want Ik ben de Heere, uw God!
 afgoden maken; Zie boven, Lev 19:4.
,
 opgericht beeld Het Hebreeuwse woord betekent al wat op de wijze van een pilaar opgericht of op een pilaar gesteld werd, ter ere van de afgoden; Exo 23:24; Deu 16:22.
,
 gebeelden steen Hebreeuws, steen van het beeld, of der afbeelding.
2Mijn sabbatten zult gij houden, en Mijn heiligdom zult gij vrezen; Ik ben de Heere!
 vrezen; Zie boven, Lev 19:30.
3Indiën gij in Mijn inzettingen wandelen, en Mijn geboden houden, en die doen zult; 4Zo zal Ik uw regens geven op hun tijd; en het land zal zijn inkomst geven, en het geboomte des velds zal zijn vrucht geven;
 uw regens geven op hun tijd; Die gij nodig hebt, te weten den vroegen en den spaden regen.
5En de dorstijd zal u reiken tot den wijnoogst, en de wijnoogst zal reiken tot den zaaitijd; en gij zult uw brood eten tot verzadiging toe, en gij zult zeker in uw land wonen.
 dorstijd zal u reiken De zin is, dat de oogst zo overvloedig zou zijn, dat zij al het graan niet zouden kunnen dorsen vóór den wijnoogst, en dat de wijnoogst ook zo overvloedig zou zijn, dat zij den wijn niet zouden kunnen kelderen vóór den zaaitijd; zodat zij van het werk zouden overvallen worden.
,
 verzadiging toe, Alzo boven, Lev 25:19.
6Ook zal Ik vrede geven in het land, dat gij zult te slapen liggen, en niemand zij, die verschrikke; en Ik zal het boos gedierte uit het land doen ophouden, en het zwaard zal door uw land niet doorgaan.
 te slapen liggen, Of, slapen, of nederliggen. Alzo Gen 19:4.
,
 zal door uw land niet doorgaan Dat is, zal met geen oorlog gekweld worden. Alzo is het woord zwaard voor oorlog genomen; Num 14:3; 2Sa 12:10; Isa 1:20; Eze 30:4. Vergelijk de aantekeningen op Gen 27:40.
7En gij zult uw vijanden vervolgen; en zij zullen voor uw aangezicht door het zwaard vallen.
 door het zwaard vallen Dat is, door den oorlog vergaan. Alzo in vs.8, en Num 14:3; 2Sa 3:29; Psa 78:64; Jer 20:4.
8Vijf uit u zullen honderd vervolgen, en honderd uit u zullen tien duizend vervolgen; en uw vijanden zullen voor uw aangezicht door het zwaard vallen.
 Vijf uit u Een zeker getal wordt hier gesteld voor een onzeker, gelijk onder, vs.18, 26; Gen 4:15, Gen 4:24, enz.; Num 14:22; 1Sa 18:7; Job 5:19. De zin is hier, dat weinige Israëlieten velen hunner vijanden verslaan zouden.
9En Ik zal Mij tot u wenden, en zal u vruchtbaar maken, en u vermenigvuldigen; en Mijn verbond zal Ik met u bevestigen.
 Mij tot u wenden, Of, op u het gezicht hebben; te weten, om u goed te doen.
10En gij zult het oude, dat verouderd is, eten; en het oude zult gij vanwege het nieuwe uitbrengen.
 oude, dat verouderd is, Versta dit van de vruchten, die men lang bewaren kan, blijvende smakelijk en bekwaam tot voeding.
,
 en het oude Dat is, zulken overvloed zal Ik geven dat de oude vruchten uit de schuren nog niet zullen opgeruimd, noch verteerd zijn, als de nieuwe er in zullen moeten gebracht of verzameld worden.
,
 vanwege het nieuwe uitbrengen Hebreeuws, van het aangezicht des, enz.
11En Ik zal Mijn tabernakel in het midden van u zetten; en Mijn ziel zal van u niet walgen.
 tabernakel Dat is, Ik wil maken dat mijn genade en woord en godsdienst u steeds bijblijven zullen, opdat ik uw God blijve en gij mijn volk. Vergelijk vs.12.
,
 walgen Het Hebreeuwse woord betekent iets met grote verfoeiing verwerpen en een afkeer daarvan hebben. Alzo onder, vs.15, 30, 43,44.
12En Ik zal in het midden van u wandelen, en zal u tot een God zijn, en gij zult Mij tot een volk zijn.
 wandelen, Te weten, om u in het geestelijke te onderwijzen, te heiligen en te geleiden ter eeuwige zaligheid, en in het lichamelijke met overvloed van gezondheid, vruchtbaarheid, rijkdom en vrede te zegenen.
,
 en zal u tot een God zijn, Zie Gen 17:7; Eze 11:20.
,
 tot een volk zijn Dat is, dat Ik uit genade door den beloofden Messias verlichten, rechtvaardigen en heiligen zal ter eeuwige zaligheid; 1Co 1:30.
13Ik ben de Heere, uw God, Die u uit het land der Egyptenaren uitgevoerd heb, opdat gij hun slaven niet zoudt zijn; en Ik heb de disselbomen van uw juk verbroken, en heb u doen rechtop staan.
 disselbomen van uw juk De disselboom aan een wagen is het middenhout, waaraan de paarden samen vastgemaakt zijn; of versta, de banden en zelen, waarmede zij aan den disselboom vastgemaakt en gebonden worden. Hierbij wordt vergeleken de dienstbaarheid, die de Israëlieten als een juk in Egypte moesten dragen. Zie deze en gelijke manier van spreken, Jer 27:2, Jer 27:8, en Jer 28:2, Jer 28:13, Jer 28:15; idem Nah 1:13.
,
 rechtop staan Hebreeuws, [met] oprichting; dat is, met opgerichten halze, komende uit een gerust, welverzekerd en mannelijk gemoed.
14Maar indien gij Mij niet zult horen, en al deze geboden niet zult doen; 15En zo gij Mijn inzettingen zult smadelijk verwerpen, en zo uw ziel van Mijn rechten zal walgen, dat gij niet doet al Mijn geboden, om Mijn verbond te vernietigen;
 vernietigen; Dat is, te maken dat het krachteloos zij, en dat Ik mijne beloften niet volbreng om uw ongeloof en ongehoorzaamheid. Alzo Isa 24:5.
16Dit zal Ik u ook doen, dat Ik over u stellen zal verschrikking, tering en koorts, die de ogen verteren en de ziel pijnigen; gij zult ook uw zaad te vergeefs zaaien, en uw vijanden zullen dat opeten.
 over u stellen zal Te weten, als oversten, die, over u als strenge rechters heersende, u straffen en plagen zullen, om mijn rechtvaardige oordelen tegen u uit te voeren. Vergelijk deze manier van spreken met een gelijke 2Ki 8:1, en zie aldaar de aantekeningen.
,
 de ogen verteren Zie 1Sa 2:33.
17Daartoe zal Ik Mijn aangezicht tegen ulieden zetten, dat gij geslagen zult worden voor het aangezicht uwer vijanden; en uw haters zullen over u heerschappij hebben, en gij zult vlieden, als u iemand vervolgt.
 aangezicht tegen ulieden zetten, Zie boven, Lev 17:10.
18En zo gij Mij tot deze dingen toe nog niet horen zult, Ik zal nog daar toedoen, om u zevenvoudig over uw zonden te tuchtigen.
 zo gij Mij Dat is, wanneer Ik zover met mijne straffen zal voortgegaan zijn, en gij door dezelve nog tot mijne gehoorzaamheid niet zult bewogen worden.
,
 zevenvoudig Zie boven, vs.8.
19Want Ik zal de hovaardigheid uwer kracht verbreken, en zal uw hemel als ijzer maken, en uw aarde als koper.
 de hovaardigheid Dat is, de sterke, waarover gij hovaardig zijt.
,
 als ijzer maken, Dat is, droog, zonder regen te geven.
,
 als koper Dat is, hard en onvruchtbaar.
20En uw macht zal ijdellijk verdaan worden; en uw land zal zijn inkomsten niet geven, en het geboomte des lands zal zijn vrucht niet geven.
 En uw macht Dat is, gij zult arbeiden met lichaam, met ziel en met al uwe middelen, om u te helpen; maar het zal ijdele en vergeefse arbeid zijn.
21En zo gij met Mij in tegenheid wandelen zult, en Mij niet zult willen horen, zo zal Ik over u, naar uw zonden, zevenvoudig slagen toedoen.
 in tegenheid wandelen zult, Dat is, met opzet en moedwil u tegen Mij stellen, of Mij als tegenpartijders bejegenen; recht [zoals men zegt] tegen Mij wilt aangaan; verachtende mijne geboden, omdat gij tegen dezelve doorgaans moedwilliglijk zult zondigen. Anders, lichtvaardiglijk, roekelooslijk, zonder zorg, of, achterdenken, omdat zij zichzelven zullen wijsmaken dat hun wel- of kwalijkvaren niet van Mij komt, maar bij geval, en daarom Mij den behoorlijken eerbied en gehoorzaamheid zullen weigeren. Het woordje in wordt vs.21 en vs.23 ingevoegd uit vs.24, 40,41.
22Want Ik zal onder u zenden het gedierte des velds, hetwelk u beroven, en uw vee uitroeien, en u verminderen zal; en uw wegen zullen woest worden.
 u beroven, Te weten, van uwe kinderen. Zie Eze 5:17.
,
 wegen zullen woest worden Te weten, die in uwe landen zijn, die niemand zal durven gebruiken, uit vrees van het wild, verslindend gedierte.
23Indiën gij nog door deze dingen Mij niet getuchtigd zult zijn, maar met Mij in tegenheid wandelen;
 in tegenheid wandelen; Zie boven, vs.21.
24Zo zal Ik ook met u in tegenheid wandelen, en Ik zal u ook zevenvoudig over uw zonden slaan.
 in tegenheid wandelen, Dat is, u met mijn rechtvaardige straffen en oordelen tegenkomen. Anders, in of, bij geval; te weten, als die geen zorg meer voor u zal dragen, om u wel te doen. Maar zo zal Ik met u handelen, dat alle plagen u als bij ongeluk zullen schijnen te overvallen. Vergelijk Psa 18:27.
25Want Ik zal een zwaard over u brengen, dat de wraak des verbonds wreken zal, zodat gij in uw steden vergaderd zult worden; dan zal Ik de pest in het midden van u zenden, en gij zult in de hand des vijands overgegeven worden.
 wraak des verbonds Dat is, de straf, die gij verdiend zult hebben, omdat gij door uw afval en ongehoorzaamheid mijn verbond zult krachteloos gemaakt hebben. Zie boven, vs.15.
26Als Ik u den staf des broods zal gebroken hebben, dan zullen tien vrouwen uw brood in een oven bakken, en zullen uw brood bij het gewicht wedergeven; en gij zult eten, maar niet verzadigd worden.
 staf des broods Dat is, de kracht van allerlei spijs om te voeden, en voornamelijk des broods, waarop het leven des mensen door den zegen des Heeren steunt gelijk een zwak lichaam op een staf is steunende. Zie deze manier van spreken, ook Eze 4:16.
,
 in een oven bakken, De zin is, dat er zulk een schaarsheid van brood zal wezen, dat één over voor vele vrouwen genoeg zal zijn, om voor vele huisgezinnen te bakken, waar anders één huisgezin, naar zijn grootte, dikwijls wel één oven alleen behoeven zou.
,
 bij het gewicht wedergeven; Dat is, het brood zal zijn gewicht hebben, maar niet zijn kracht naar het gewicht.
27Als gij ook hierom Mij niet horen zult, maar met Mij wandelen zult in tegenheid; 28Zo zal Ik ook met u in heetgrimmige tegenheid wandelen, en Ik zal u ook zevenvoudig over uw zonden tuchtigen.
 in heetgrimmige tegenheid Hebreeuws, in hittige gramschap der tegenheid, of, ontmoeting.
29Want gij zult het vlees uwer zonen eten, en het vlees uwer dochteren zult gij eten. 30En Ik zal uw hoogten verderven, en uw zonnebeelden uitroeien, en zal uw dode lichamen op de dode lichamen uwer drekgoden werpen; en Mijn ziel zal aan u walgen.
 hoogten verderven, Versta, hoge plaatsen, als bergen en heuvelen, op welke men de afgoden offeranden deed; of de hoge timmeringen der altaren. Zie van deze ook Num 33:52; Eze 6:3.
,
 zonnebeelden uitroeien, Het Hebreeuwse woord betekent beelden, die hun naam hadden van hittigheid en warmte, of [zoals men meent] omdat zij in de zon tentoon stonden. Anderen verstaan de huizen en altaren, die ter ere van de zon opgericht waren. Of op welke het vuur als een God werd geëerd. Zie van deze beelden ook 2Ch 14:5, en Eze 6:4, enz.
,
 dode lichamen uwer Alzo noemt hij de afgebroken stukken der afgoden en de rompen derzelve, zoals die verachtelijk daarheen zouden geworpen worden, alzo zouden ook de lichamen der afgodendienaars veracht en de begrafenis niet waardig gehouden worden.
,
 drekgoden werpen; Hebreeuws, drekken; dat is, welke door God niet anders dan als mensendrek geacht worden en die ieder daarom billijk als stinkende drek behoorde te verfoeien. De beelden der afgoden worden dikwijls aldus genoemd, om ons van afgoderij als van een afschuwelijke vuiligheid een walging te maken. Zie Deu 29:17; 1Ki 15:12; 2Ki 17:12, en 2Ki 21:11; Jer 50:2; Eze 6:6, en Eze 14:3, en Eze 20:7, enz.
31En Ik zal uw steden een woestijn maken, en uw heiligdommen verwoesten; en Ik zal uw liefelijken reuk niet rieken.
 uw heiligdommen verwoesten; Versta, den tempel, die ook alzo in het getal van velen genoemd wordt Eze 21:2. De reden is, omdat deze vele delen had, te weten, het allerheiligste, het heilige en de voorhoven.
,
 liefelijken reuk Te weten, die van uwe offerande komt; dat is, uwe offers zullen Mij niet aangenaam zijn. Vergelijk Gen 8:21; Isa 1:11-13, enz.
32Ja, Ik zal dat land verwoesten; dat uw vijanden, die daarin zullen wonen, zich daarover ontzetten zullen.
 daarin zullen wonen, Te weten, wanneer gij daaruit verdreven zult zijn. Zie vs.33.
33Daartoe zal Ik u onder de heidenen verstrooien; en een zwaard achter u uittrekken; en uw land zal woest, en uw steden zullen een woestijn zijn. 34Dan zal het land aan zijn sabbatten een welgevallen hebben, al de dagen der verwoesting, en gij zult in het land uwer vijanden zijn; dan zal het land rusten, en aan zijn sabbatten een welgevallen hebben.
 een welgevallen hebben, Dat is, het land zal zijn rust hebben, welke gij hetzelve zult geweigerd hebben tegen mijne wet; Lev 25:4. Zie vs.35.
35Al de dagen der verwoesting zal het rusten, overmits het niet rustte in uw sabbatten, als gij daarin woondet. 36En aangaande de overgeblevenen onder u, Ik zal in hun hart een wekigheid in de landen hunner vijanden laten komen; zodat het geruis van een gedreven blad hen jagen zal, en zij zullen vlieden, gelijk men vliedt voor een zwaard, en zullen vallen, waar niemand is, die jaagt.
 Ik zal in hun hart Dat is, Ik zal hun allen moed en kracht benemen en een vrees aanjagen, dat zij zonder nood zullen verschrikt worden.
,
 gelijk men vliedt Hebreeuws, de vlucht eens zwaards.
37En zij zullen de een op den ander als voor het zwaard vallen, waar niemand is, die jaagt; en gij zult voor het aangezicht uwer vijanden niet kunnen bestaan.
 de een op den ander Hebreeuws, de man op zijn broeder
,
 niet kunnen bestaan Hebreeuws, u zal niet zijn, of, gij zult niet hebben de bestendigheid, of opstanding, òf kracht om u op te richten.
38Maar gij zult omkomen onder de heidenen, en het land uwer vijanden zal u verteren. 39En de overgeblevenen onder u zullen om hun ongerechtigheid in de landen uwer vijanden uitteren; ja, ook om de ongerechtigheden hunner vaderen zullen zij met hen uitteren.
 om de ongerechtigheden Te weten, die zij zullen nagevolgd hebben. Zie Gods dreigement Exo 20:5.
40Dan zullen zij hun ongerechtigheid belijden, en de ongerechtigheid hunner vaderen met hun overtredingen, waarmede zij tegen Mij overtreden hebben, en ook dat zij met Mij in tegenheid gewandeld hebben. 41Dat Ik ook met hen in tegenheid gewandeld, en hen in het land hunner vijanden gebracht zal hebben. Zo dan hun onbesneden hart gebogen wordt, en zij dan aan de straf hunner ongerechtigheid een welgevallen hebben;
 Dat Ik ook met hen Anders, ja Ik zal met hen in tegenheid wandelen en hen in het land hunner vijanden brengen. Immers, dan zal hun onbesneden hart, enz. En Ik zal, enz.
,
 onbesneden hart gebogen wordt, Dat is, onboetvaardig, moedwillig, en de zonde van zich niet wegwerpende, maar die bij zich behoudende en voedende. Alzo Jer 9:26; Eze 44:7; Act 7:51.
,
 straf hunner ongerechtigheid Hebreeuws, ongerechtigheid. Zie boven, Lev 5:1.
,
 een welgevallen hebben; Dat is, zo zij recht bekennen de straf vanwege hun zonden verdiend te hebben, en dienvolgens zich van harte bekeren.
42Dan zal Ik gedenken aan Mijn verbond met Jakob, en ook aan Mijn verbond met Izak, en ook aan Mijn verbond met Abraham zal Ik gedenken, en aan het land zal Ik gedenken; 43Als het land om hunnentwil zal verlaten zijn geweest, en aan zijn sabbatten een welgevallen gehad hebben, wanneer het om hunnentwil verwoest was, en zij aan de straf hunner ongerechtigheid een welgevallen zullen gehad hebben; daarom, en omdat zij Mijn rechten hadden verworpen, en hun ziel van Mijn inzettingen gewalgd had.
 hunnentwil Of, van hen
,
 om hunnentwil verwoest was, Of, van hen
,
 straf hunner ongerechtigheid Hebreeuws, ongerechtigheid; als boven, vs.41.
44En hierenboven is dit ook; als zij in het land hunner vijanden zullen zijn, zal Ik hen niet verwerpen, noch van hen walgen, om een einde van hen te maken, vernietigende Mijn verbond met hen; want Ik ben de Heere, hun God!
 hierenboven is dit ook; Dat is, boven dat Ik hunner gedachtig zal zijn, wanneer zij zich tot Mij bekeren zullen; zo is het, dat Ik ook gedenken zal wanneer zij onder hun vijanden gevankelijk zullen zijn, en nog in onboetvaardigheid steken zullen.
45Maar Ik zal hun ten beste gedenken aan het verbond der voorouderen, die Ik uit Egypteland voor de ogen der heidenen uitgevoerd heb, opdat Ik hun tot een God ware; Ik ben de Heere!
 ten beste gedenken Hebreeuws, voor henlieden. Vergelijk Psa 79:8.
,
 der voorouderen, Of, der vorigen; dat is, wat Ik met de ouden, te weten, hunne voorvaders, die Ik uit Egypteland leidde, gemaakt heb.
46Dit zijn die inzettingen, en die rechten, en die wetten, welke de Heere gegeven heeft, tussen Zich en tussen de kinderen Israëls, op den berg Sinaï, door de hand van Mozes.
Copyright information for DutSVVA